Het werk van stadsbeeldhouwer Hildo Krop is in Amsterdam verankerd. Aan het eind van de zomer is het precies 50 jaar geleden dat hij, in zijn atelier, stierf. Talloze van zijn beelden zitten in bonkige brughoofden en in gevels van panden met monumentenstatus. Toen hem eens gevraagd werd aan te wijzen welk beeldhouwwerk aan de façade van het Scheepvaarthuis van hèm was, kon hij dat niet meer zeggen (NRC cultureel supplement 4/6/20). Dat zegt iets over de aard van zijn werk: beelden als deel van een Gesamtkunstwerk en niet bepaald de allerindividueelste expressie van een allerindividueelste emotie. Ze zijn me zo vertrouwd dat ik eraan voorbijloop. Maar al bladerend door zijn oeuvre, stuit ik op een werk dat me plotseling wél stil doet staan.
Het is deze foto, van een kleischets, een inzending voor de Prix de Rome. Het beeld zelf, dat hij direct na zijn examen op de Rijksacademie maakte, is voor zover ik weet verloren gegaan. De schets verbeeldt de ontmoeting van Jakob en de engel (Genesis 32: 25-33). Jakob, die zijn boer Esau bedroog, is na een vlucht van jaren weer naar hem op weg. Vlak voor de hereniging ondergaat hij een worsteling met een onbekende. Sommigen zien daar een engel in. Jakob zegt: ‘Ik heb God gezien, ik heb oog in oog met hem gestaan, en ik ben in leven gebleven’. Hildo Krop maakt er een ontmoeting van tussen twee mannen. Het zouden broers kunnen zijn, ze lijken op elkaar: één met, en één zonder vleugels.
Dat Krop ze als broers verbeeldt, is geen gekke gedachte als je weet hoe het verhaal verder gaat:
Als Jakob na de ontmoeting met de engel zijn broer treft en door hem omhelsd is, zegt hij: ‘toen ik je zag, was het alsof ik oog in oog met God stond’ (Gen. 33:11). Hij beschrijft de omhelzing van zijn broer met dezelfde woorden als waarmee hij zijn worsteling met de engel omschreef. Er wordt geworsteld, maar er zit ook tederheid in de verstrengeling. Er wordt niet alleen verzet gepleegd, er is ook overgave in het spel. Het ìs een spel, waarnaar we kijken, een ernstig spel, tussen twee mensen die op elkaar aangewezen zijn. Daarvan zijn talloze andere mooie verbeeldingen te vinden. Bijvoorbeeld de iconische dakscène uit de film Una giornata particolare (Ettore Scola, 1977). Daarin zien we het spel tussen Antonietta (moeder en huisvrouw in een fascistische familie ) en buurman Gabriele (journalist en volgens het regime vanwege zijn geaardheid ‘subversief’). De rumba die Gabriele zijn buurvrouw leert, loopt uit op een ruzie op het dak: een ruzie die een dans lijkt; een worsteling die gevolgd wordt door een kus.
Het beeld van Krop stuurt mijn oog naar de plekken die voelbaar worden door de aanraking: naar de hand van de engel bijvoorbeeld, en naar de heup van Jakob. In het Bijbelverhaal werd hij daar geslagen. Maar bij Hildo Krop lijkt het eerder een liefdevolle aanraking, zowel de hand van de engel op Jakobs heup als de hand van Jakob om de pols van de engel. En wat te denken van de hoofden, die beide naar de lieve lijn tussen hals en schouder neigen? Drukt de engel Jakob neer, of tilt Jakob de engel op? En worden er woorden uitgewisseld? Of zelfs meer dan dat?
Het beeld doet me in de aanrakingen denken aan de Kus van Rodin. Dat beeld ontstond vijfentwintig jaar eerder, in Parijs. Met zijn inzending van Jakob en de engel werd Krop in 1911 genomineerd, maar met de eindopdracht, waarvoor hij een ander beeld maakte, werd hij uiteindelijk tweede. Hij won de prestigieuze prix dus niet, maar kreeg wel de gelegenheid om datzelfde jaar te reizen en deed daarbij ook Parijs aan. Misschien stond hij wel op zeker moment voor Rodins machtige kus, en herkende hij zijn eigen beeld: een been tussen twee benen, een hand op een heup, en twee hoofden die elkaar aftasten.
Voel ik mij bij De Kus van Rodin een beetje een voyeur, in het beeld van Jakob en de engel voel ik me deelgenoot. Oók de beeldhouwer speelt een spel. En ik ben zijn partner. De verstrengelde ledematen voeren mijn blik rond in een beeld waar ik niet eens omheen kan lopen. Het beweegt niet zelf, en toch zet het mij in beweging. Het maakt me deelgenoot van een beweging. In een cirkel die de armen vormen, en in een grotere beweging van de vleugels die vooroverbuigen, wordt mijn blik gevangen. Het beeld omstrengelt me. En onaangenaam is dat allerminst. Deze figuren worden naar elkaar toe gedreven. Zelfs de heupen en de benen lijken op elkaar ingespeeld. Is dit wel een worsteling? Als je niet beter wist, dan dansten ze een trage dans, dan dansten ze een rumba.
DEZE TEKST WORDT GEPUBLICEERD IN NUMMER 3/2020 IN DE RUBRIEK FILOSOFIE & BEELD VAN HET TIJDSCHRIFT WIJSGERIG PERSPECTIEF.