De kunst van het kapot gaan
Eenvoud
Sommige mensen houden van lange ingewikkelde gedichten, sommigen houden van barokke overvloed. Ik houd van eenvoud, zowel in gedichten als in de beeldhouwkunst.
Het stukje dat ik nu schrijf, komt voort uit een bezoek aan de tentoonstelling ‘Potere e pathos’ in palazzo Strozzi in Florence. Dit museum toont onder een wat pathetische titel een allegaartje aan Hellenistische beeldhouwkunst, waaronder een paar bronzen met schitterende ‘gebreken’.
Ik houd van eenvoud, maar niet van losse flodders. Een gedicht, hoe simpel ook, moet een kop en een staart hebben, of beter gezegd, dat wat daar tussen zit, een ‘body’, in beeldhouwerstermen een ‘torso’. In een torso - borst en bekken- zit de levenskracht. Zoals uit de vogelborst in dit gedicht de fluit voortkomt (en met de muziek het leven), zo kwam in bijbelse tijden uit Adams borst Eva voort, en uit haar bekken de hele verdere mensheid. In de torso zit de essentie.
En hoe wonderschoon als de tand des tijds nog een ledemaat erbij levert, een poot om op te staan, zoals bij de torso op bovenstaande foto.
De kunst van het kapot gaan
‘Oh, had mijn beeld maar één zo’n been’ verzuchtte ik in een bericht over de tentoonstelling aan een bevriend beeldhouwer. ‘I recommend using a claw hammer.’, antwoordde hij, ‘If that fails, gravity. If that fails.... a huge amount of time.’, want hij had wel begrepen dat het me ging om dat wat er niet was.
Heel, heel veel tijd, en vooral vergetelheid maakte ‘kunst’ van wat misschien oorspronkelijk productiearbeid was, knap vakwerk, maar waarschijnlijk zonder museale pretenties verricht. Deze torso springt er in de collectie uit, omdat hij tussen beelden die heel erg goed bewaard, of heel erg kostbaar of heel erg identificeerbaar zijn, gewoon en vooral adembenemend mooi is, niet om wat hij was, maar om wat er van hem geworden is. En temidden van opgezwollen Hercules-beelden, slapende eroten en gestileerde atleten staat in palazzo Strozzi nog een aantal van deze anonieme bronzen lijven, precies kapot genoeg om wonderschoon te zijn.
Dubbele dynamiek
Wat is toch die schoonheid van de torso? Ik geloof dat ik dat al heb weggegeven in mijn introductie. In de torso zit de levenskracht. En dan doel ik niet zozeer op de behuizing van hart en longen, nee, dan doe ik het hoofd en de hersenen te kort. Want daar speelt zich toch ook een groot deel van ons leven af. Nee, ik doel met de levenskracht van de torso op de het krachtencentrum in het bekken, waarover ik het eerder had in het stukje ‘Een stille choreografie, of hoe een zitvlak dansen kan’. Vanuit het bekken rechten we onze rug en zetten onze benen zich af tegen de grond. Een goede torso toont die kracht, ook zonder ledematen, in heupen, ruggengraat en borstkas. Denk bijvoorbeeld aan de ‘gesture’ van de contrapost: een kanteling van het bekken bewerkt een tegenovergestelde kanteling van de ribbenkast. De ruggengraat verbindt ribbenkast en bekken, en het bekken trekt, vanuit de afzet van het standbeen een curve in de lumbale wervels, daar waar de graat het meest flexibel is, tussen bekken en ribbenkast in.
De contrapost van de torso op de foto is vanuit de middenlijn duidelijk zichtbaar. Wat ik zo mooi vind aan deze torso is dat er een dubbele dynamiek in zit. De torso staat met zijn contrapost op zichzelf (al zweeft hij, want er is geen standbeen waarop hij steunt en geen speelbeen waarmee hij zijn evenwicht bewaart), maar hij toont door dat ene been dat toevallig over is tegelijkertijd ook zijn afzet van de aarde. Als torso heeft hij dat ene been niet nodig, maar het is er wel. Het been doet de torso uitstijgen boven de oudheidkundige uitstalling. Het lanceert de torso in de museale ruimte.
Dat is wat me raakt in dit beeld. Want het vergt heel wat van zo’n oudje om in een tentoonstelling tussen objecten en toeschouwers een spel met de ruimte aan te kunnen gaan.
Tand des tijds
Oude mannetjes zijn het, de jonge torso’s. Ze hebben weliswaar geen kromme ruggen of reumatische gewrichten, maar de tijd heeft aan ze geknabbeld en ze hebben een heel, heel oude huid. Ze zijn op elkaar gaan lijken, deze bronzen jongens, zoals ouden van dagen op elkaar gaan lijken, omdat de kenmerken van de ouderdom op heel hoge leeftijd zo talrijk worden dat ze met de individuele uiterlijke eigenschappen gaan wedijveren.
Waarom deze onzalige vergelijking aan het einde? Keren we terug naar de dode vogelborst van het begin? Integendeel, dit is een lofdicht op de tijd en op wat daaruit aan schoons voortkomt. De tijd heeft aan ze gevreten, we weten niet meer (van) wie ze zijn, door klauwhamer, zwaartekracht of door vergetelheid geslagen hebben ze macht en pathos afgelegd. Maar op een sokkel gemonteerd, op één been wie er één heeft, richten ze zich krachtig op.
In wonderschone eenvoud.